Welcome to the jungle!

17 april 2015 - Semporna, Maleisië

Bestemming Melaka

Na onze twee moeizame nachten in Bima waren we blij toen we op zaterdag vier april naar Maleisië konden vliegen. Om acht uur ’s ochtends vlogen we eerst van Bima naar Lombok, om daar vervolgens om twaalf uur onze vlucht naar Kuala Lumpur te halen. Toen we aankwamen bij de kleine luchthaven van Bima was deze zelfs nog niet open. Na het inchecken moesten we nog een klein uurtje wachten. Toen er om acht uur nog altijd geen vliegtuig te zien was, werden we lichtjes zenuwachtig. Zelfs vliegtuigen vertrekken hier dus wanneer ze er zin in hebben. Grappig is ook dat de Indonesiërs hier zo aan gewend zijn dat niemand zich er vragen bij stelt en dat je ook totaal niet op de hoogte gehouden wordt. Om iets na negen konden we gelukkig toch opstijgen, en iets meer dan een uur later kwamen we aan op de luchthaven van Praya op Lombok, ruim op tijd dus voor onze aansluiting. Rond drie uur landden we in Kuala Lumpur, de hoofdstad van Maleisië. Het verschil met Indonesië kon niet groter. Van de gebruikelijke chaotische drukte was hier hoegenaamd geen sprake. Geen taxichauffeurs die ons onmiddellijk naar alle hoeken van het land wilden voeren. Zelf op zoek dus naar een bus richting Melaka, onze eerstvolgende bestemming. Melaka was één van de weinige belangrijke plaatsen op het schiereiland van Maleisië die we tijdens onze vorige reis niet bezocht hadden. Onze bus vertrok om vijf uur stipt en bracht ons in twee uur naar de grootste stad op de westkust van het schiereiland Maleisië. Op het busstation van Melaka moesten we wel behoorlijk lang wachten op een bus naar het stadscentrum, waardoor we daar pas redelijk laat arriveerden. Aanvankelijk gingen we op zoek naar een iets luxueuzere kamer. We wilden onszelf immers nog eens wat comfort gunnen. Nadat we een aantal prijzen gehoord hadden, moesten we onze ambities bijstellen. Maleisië, en zeker de westkust van het schiereiland, is behoorlijk verwesterd, en daar horen hogere prijzen bij. Bovendien was het schoolvakantie, wat voor een ongeziene drukte zorgde. Behoorlijk uitgeput en tamelijk teleurgesteld, namen we uiteindelijk onze intrek in een typische backpackerkamer. Goedkoop voor Maleisische normen, maar dat zag je er ook aan. Om onze ontgoocheling te verzachten, gingen we dan maar wat drinken. Op zoek naar een café vonden we eerst alsnog een deftig hotel voor een schappelijke prijs. Hier legden we dan maar meteen een kamer vast voor de volgende dag. Daarna was het dus hoog tijd voor een drankje. Nu ja, een drankje… Laten we zeggen dat het er ‘iets’ meer zijn geworden. Het was lang geleden…

De volgende dag sliepen we een gat in de middag. We veranderden van kamer en genoten de rest van de dag van het comfort. Van het historische centrum van de stad zagen we nog niet veel, tijd dus om daar verandering in te brengen op onze laatste dag in Melaka. De stad lag vroeger langs een belangrijke handelsroute en werd achtereenvolgens overheerst door de Portugezen, de Nederlanders en de Britten, en draagt dus een hele geschiedenis met zich mee. Bovendien is er een grote Chinese en een niet te verwaarlozen Indische gemeenschap. Een echte ‘melting pot’ dus. Dit komt zowel tot uiting in de cultuur als de architectuur, en niet onbelangrijk, in de fantastische keuken. Op onze stadswandeling zagen we katholieke kerken, moskeeën, Chinese tempels, een Nederlandse marktplaats en het paleis van de sultan. In de vroege avond namen we een taxi naar het busstation vanwaar we een bus namen naar de luchthaven van Kuala Lumpur. Hier moesten we de volgende ochtend vroeg immers onze vlucht naar Kuching op Borneo halen. Een duur hotel bij de luchthaven leek ons niet de moeite gezien onze vroege vlucht, en dus beloofde het een lange nacht op de luchthaven te worden. Veel wachten en een paar korte dutjes later stegen we eindelijk op.

Kuching, de poort naar de jungle

Rond een uur of tien de volgende ochtend stonden we in Kuching, de hoofdstad van Sarawak, de meest westelijke van de twee staten in het Maleisische gedeelte van Borneo. Dit zou onze uitvalsbasis worden voor de volgende dagen. Nadat we een hotel gevonden hadden, namen we eerst de tijd om wat uit te rusten. Daarna verkenden we de stad, lieten we onze was doen, en aten we in een Indisch restaurant. ’s Avonds gingen we op tijd slapen.

De volgende ochtend waren we immers in blijde verwachting van Sofie, een nicht van Griet. Zij kwam ons de volgende drie weken vergezellen op onze tocht door Maleisisch Borneo. Na het leuke weerzien namen we met drie onze intrek in een ander en goedkoper hotel. Daarna wandelden we door de stad en verzamelden we informatie over de excursies die we de volgende dagen zouden maken. ’s Avonds dronken we nog iets op een gezellig terras om het begin van onze drie weken samen in te zetten en gingen we op tijd naar bed.

Rafflesia flower

’s Morgens moesten we vroeg op pad. We namen de bus naar het centrale busstation van Kuching, een paar kilometer buiten de stad. Hier namen we een andere bus naar Lundu, een stadje aan de rand van het Gunung Gading National Park. Na de obligate portie noedels voor ontbijt begonnen we aan een stevige wandeling door het park. Onderweg zagen we de Rafflesia, de grootste bloem ter wereld en de belangrijkste reden van ons bezoek aan het park. Deze vleesetende bloem bloeit maar een aantal keer per jaar gedurende zeven dagen. Om insecten aan te trekken verspreidt ze de geur van rottend vlees, al viel dat volgens ons nog wel mee. Naast de bloem zagen we ook nog drie watervallen en een gigantische duizendpoot of iets in die aard. Vanuit Lundu namen we de bus terug naar het busstation van Kuching. Hier vonden we geen bus meer terug naar het stadscentrum. De taxichauffeurs vroegen bovendien veel te veel geld. We besloten dan maar om het al liftend te proberen, en nog geen vijf minuten later zaten we al in een auto. We werden opgepikt door twee zakenpartners: Yang, een Maleisiër van Chinese origine, en Rajin, een Indische Maleisiër uit Kuala Lumpur. Nadat we waren aangekomen in Kuching, stelde Yang ons voor om mee te gaan eten. Hij kende wel een leuk restaurantje en zou trakteren. Dat lieten we ons uiteraard geen twee keer zeggen. Een leuk restaurantje was het zeker, iets beter en duurder dan we tot dan toe gewend waren. We lieten ons de garnalensoep, de sashimi, de lasagne en de eend goed smaken. Daarna werden de glazen bier en wijn in grote getalen aangerukt. Het werd een heel gezellige avond die nog veel langer had kunnen duren. Zelfverklaard ‘party animal’ Rajin, tweeënvijftig jaar oud maar nog lang niet uitgefeest, had ons graag nog meegenomen naar een nachtclub. Jammer genoeg moesten wij de volgende ochtend alweer vroeg op voor een tweedaags bezoek aan het Bako National Park, en namen we dus afscheid van onze wilde weldoeners.

Monyet Belanda

Met een busje werden we de volgende dag naar Bako Bazaar gereden. Van hieruit gingen we met een bootje de rivier op. We passeerden waterdorpjes en lokale vissers, en kwamen na een half uurtje uiteindelijk via de Zuid-Chinese Zee aan in Bako National Park. Hier hadden we een kamer gereserveerd voor de nacht. Dat is ook nodig, het park is één van de meest populaire toeristische attracties op Borneo. Toen we in de namiddag onze eerste wandelingen maakten zagen we al meteen waarom. Prachtige stranden, dichte bossen, spectaculaire rotsformaties, en mangroves wisselden elkaar af. We zagen veel vlinders, krabben, kleurrijke libellen, bearded pigs, en makaken, maar dé ster van het park liet zich aanvankelijk niet zo gemakkelijk spotten. Het dier dat iedereen hier wil zien is namelijk de neusaap, of zoals de Maleisiërs hem noemen omwille van zijn grote neus, de ‘monyet Belanda’ of Nederlandse aap. Zoals dat meestal gaat, gebeurde ook hier. Eens we het eerste exemplaar gezien hadden, was het hek van de dam. Toen we na de plakkerige wandelingen door de jungle een drankje zaten te drinken, werden we prompt bestolen door een ondeugende makaak. Hij trok vliegensvlug een blikje frisdrank uit Griets handen en ging daarna van zijn buit genieten op een bankje. ’s Avonds maakten we nog een gegidste wandeling door de jungle. We zagen veel insecten, kikkers en een vliegende lemur. Op zulke momenten merk je echt dat je op Borneo bent. Alles is groter en exotischer en de geluiden vliegen je van alle kanten om de oren.

De volgende dag maakten we eerst nog een lange wandeling in het park, alvorens we terug naar Kuching trokken. Hier gingen we ’s avonds bowlen. De eerste twee spelletjes waren spannend, maar in het derde en laatste spel gaf Griet ons het nakijken met een monsterscore van 178 punten.

De man van het woud

’s Anderendaags stond er alweer een ander natuurpark op het programma. Ongelofelijk welke natuurpracht zich allemaal in een straal van pakweg honderd kilometer rond Kuching bevindt. We trokken met de bus naar het Semenggoh Orang Utan Rehabilitation Centre, de beste plaats om ‘de man van het woud’ van dichtbij te zien in Sarawak. Om deze dieren in het wild te zien, moet je, door de ontbossing op grote schaal, al heel veel geluk hebben. We hadden zeker geen pech en zagen minstens tien apen. Weliswaar met een meute lawaaierige Chinezen naast ons, maar toch min of meer in hun natuurlijke habitat. Bovendien zagen we Richie, veruit de grootste van de zevenentwintig apen die het park rijk is. Dit alfamannetje laat zich blijkbaar maar een aantal keer per maand zien en was echt indrukwekkend. Toen hij tevoorschijn kwam, was het zelfs bij de rangers alle hens aan dek. In de namiddag zochten we nog een andere activiteit, en uiteindelijk belandden we in een ‘crocodile farm’. We wisten op voorhand al niet goed wat te verwachtten en onze vrees werd waarheid. De krokodillen hadden nog behoorlijk wat ruimte, maar de ‘voedershow’ was volledig gericht op sensatie en de rest van de zoo was al helemaal om bij te huilen. Hier waren we achteraf gezien beter niet naartoe geweest… ’s Avonds terug in Kuching aten we bij een ‘foodcourt’ aan de andere kant van de rivier.

Niah Caves National Park

De volgende dag namen we iets na de middag een binnenlandse vlucht naar Miri, een stad zowat halfweg de kustlijn van Maleisisch Borneo. Vliegen bleek niet veel duurder dan de andere transportmogelijkheden en vooral een heel stuk sneller. Miri zelf was, op een marktje en een Chinese tempel na, geen hoogvlieger zoals verwacht. Nadat we eerst weer getrakteerd waren door een aantal locals, gingen we ’s avonds naar de film.

Waar het ons hier vooral om te doen was, waren de grotten in het Niah Caves National Park. Deze stonden de volgende dag op het programma. Met een combinatie van een lift, een bus en een taxi, bereikten we nog voor de middag het park. We namen onze intrek in een goedkope bungalow en merkten al snel dat dit zeker niet de meest bezochte plaats van Borneo is. Op een wereldreizende Pool na, zagen we geen enkele andere toerist. Rond de middag vertrokken we voor een wandeling naar de grotten. Wat we daar zagen overtrof onze verwachtingen ruimschoots: een aantal gigantische grotten waar het wemelde van de zwaluwen en de vleermuizen. De eetbare nesten van de zwaluwen worden verzameld door de lokale bevolking omdat ze als delicatesse beschouwd worden in de Chinese keuken. Aanvankelijk was er nog genoeg licht in de grotten en waren we vooral gefascineerd door de afmetingen en de vliegende bewoners. Des te dieper we de grot binnengingen, des te spannender het werd. Op een bepaald moment riep Sofie: ‘Bah, wat is dat?!’ Ze had haar hand op een angstaanjagend insect gezet. Een groot geval met enorme voelsprieten dat zich in het nauw gedreven voelde en wild tekeerging. De volgende vijftig meter bleek het te krioelen van deze beestjes. We versnelden onze pas en waren heel blij toen we terug licht zagen aan het einde van de grot. Op internet lazen we achteraf dat we waarschijnlijk de grottensprinkhaan hadden gezien, maar dan wel hele grote exemplaren, en dat in het pikdonker. Een spannend moment… In de zogenaamde ‘Painted Cave’ zagen we daarna rotstekeningen, sporen van de vroegste menselijke bewoning in Zuidoost-Azië. Na dit stukje geschiedenis kwamen we tot de vaststelling dat de enige weg terug ons opnieuw door de grot zou leiden. Met knikkende knieën gingen we deze keer een stuk sneller door de grot. We zagen opnieuw grottensprinkhanen, maar ook een grote springende spin, een schorpioen, en een honderdpoot. En wij ons aanvankelijk maar focussen op de zwaluwen en de vleermuizen… Na onze hachelijke avonturen in de grotten, wandelden we nog naar een plaatselijk dorpje. Onderweg zagen we nog een wezentje waarvan we eerst dachten dat het een wit pluisje was. Toen we dichter in de buurt kwamen, begon het echter te bewegen. Vreemde beestjes op Borneo… ’s Avonds dronken we nog iets met de Poolse wereldreiziger en gingen we op tijd slapen.

Boring Brunei

De volgende dag gingen we terug naar het busstation van Miri, waar we een bus namen naar onze volgende bestemming: Brunei Darussalam. Dit sultanaat is naast Maleisië en Indonesië het derde land dat zich op Borneo bevindt, het enige dat volledig op het eiland ligt. Het is een speciaal landje. Brunei wordt in twee gedeeld door de Maleisische staat Sarawak, het heeft slechts vierhonderdduizend inwoners en is bijzonder rijk aan olie, waardoor het een heel welvarend land is. De mensen betalen geen belastingen, en onderwijs en gezondheidszorg zijn volledig gratis. Het merendeel van de bevolking is streng islamitisch, wat je ook onmiddellijk ziet in het straatbeeld. Na onze vlotte grensovergang namen we een kamer in één van de weinige betaalbare hotels van de hoofdstad Bandar Seri Begawan. Al is betaalbaar eigenlijk te veel gezegd. Voor een heel matige kamer betaalden we met drie achtenvijftig Bruneise Dollar, wat omgerekend zo’n veertig euro is. Daarna was het tijd om de hoofdstad te gaan verkennen. Hoewel, eerst nog even een pakje sigaretten kopen. Na even zoeken en een kleine rondvraag kwamen we echter tot de vaststelling dat sigaretten, net als alcohol trouwens, haast volledig verboden zijn in Brunei. Je kan ze niet kopen en mag ze niet in het openbaar roken. Enkel op zes meter van de straat, binnen in je huis dus, mag je een sigaretje roken. Gelukkig konden we in Kampung Ayer, het grootste paaldorp ter wereld net buiten het stadscentrum, toch nog, weliswaar dure, sigaretten kopen. Kampung Ayer was ook een hele bezienswaardigheid. Een dorp op het water waar twintigduizend mensen wonen. Een vreemd zicht zo aan de rand van een moderne stad als Bandar Seri Begawan. De andere troef van Bandar Seri Begawan is de Sultan Omar Ali Saifuddin-moskee, één van de mooiste moskeeën in Zuidoost-Azië en een indrukwekkend bouwwerk. Verder bleek Brunei, zoals we ook wel verwacht hadden, een behoorlijk saai land te zijn. Na pakweg acht uur ’s avonds was er bijna niemand meer op straat. Ook wij gingen dan maar op tijd naar onze kamer.

Op de ochtend van donderdag zestien april verlieten we Brunei alweer voor een lange busrit naar Kota Kinabalu, de hoofdstad van Sabah, de andere staat in Maleisisch Borneo. Hoe het ons hier vergaan is, lezen jullie volgende keer.

Hopelijk tot dan!

Groetjes,

Lars, Griet en Sofie

Foto’s

1 Reactie

  1. Pa:
    20 april 2015
    Dag lieverdjes,
    mijn computer heeft kuren. ik had juist een reactie geschreven en nu is ze weg. Dus probeer ik het maar opnieuw.
    Jullie verhaal is weerom schitterend en het zijn supermooie foto's. Die orang oetans zijn leuke dieren en je hebt ze mooi op de foto's gezet. Die grotten moeten best eng zijn, donker en veel vleermuizen en insekten. Rare beesten zitten hiertussen. Hier gaat alles zijn gewone gangetje. Gisteren gaan wandelen in het vennengebied. De grutto's zijn aangekomen en zijn al aan het baltsen geslagen. Ja, de lente is in het land en we halen de twintig graden. Lekker!
    Nog heel veel plezier op Borneo en genieten maar!!!!
    Een dikke zoen en veel knuffels xxxxxxxxxx pa en Hilde